Slaves and Plantations

SLAVERNIJ

Vandaag word een dagje geschiedenis met het bezoek aan Fort Zeelandia en Fort Nieuw Amsterdam.

In 1734 werd met de bouw van Fort Nieuw Amsterdam gestart op een strategisch belangrijk punt bij de samenvloeiing van de Suriname- en Commewijnerivier, vlak bij de Atlantische Oceaan. Het fort werd net als Fort Zeelandia gebouwd ter bescherming van de kolonisten en hun plantages.

We krijgen er een uitgebreid overzicht van de slavernij.

In de klassieke Griekse en Romeinse wereld zijn slaven belangrijk voor de economie. Ze worden gekocht op slavenmarkten. Ze werken voor rijke kooplieden, boeren, winkeliers, fabrikanten of scheepsbouwers. Soms, als het oorlog is, worden inwoners van een veroverde stad massaal tot slaaf gemaakt.

Slaven hebben niet veel rechten. Ze zijn dingen voor de wet. Vrije mensen hebben wel rechten. Zij mogen slaven straffen wanneer ze niet doen wat ze moeten doen.

In de middeleeuwen verandert er niet veel. Wel komen er nieuwe vormen van dwangarbeid bij, horigen en lijfeigenen. Ook die hebben bijna geen rechten.

Afrika is al vanaf de vroege middeleeuwen de belangrijkste leverancier van gedwongen arbeidskrachten. Eerst zijn het Arabieren die Oost-Afrikanen kopen en verkopen. Ze worden gebruikt als soldaten, bedienden of als lustobject. Later komen Europeanen naar West-Afrika om er te handelen. Ze zoeken goud, ivoor, peper en Afrikaanse slaven. Dit was het begin van een grootscheepse slavenhandel naar de Nieuwe Wereld: in totaal zijn er zo’n 16 miljoen mensen vanuit Afrika gedwongen overgebracht. 16% overleed onderweg door de slechte omstandigheden op de schepen.

In 1637 veroveren Nederlanders het belangrijke fort Elmina in Ghana, een stuk van Angola en een stuk van Brazilië. Samen met Nederland vormen deze plaatsen een gouden handelsdriehoek. Vanaf dan gaan Afrikaanse slaven in Nederlandse schepen naar Brazilië. Daar moeten ze werken op de suikerrietplantages. Het Braziliaanse rietsuiker gaat met dezelfde schepen terug naar Nederland. Er wordt goud geld verdiend maar dat duurt niet lang. Portugal herovert Brazilië.

Nu komt Suriname in beeld als plantagegebied. In eerste instantie probeerde men Indianen tot slaaf te maken maar dat mislukte, voornamelijk door voorheen onbekende ziektes waaraan ze werden blootgesteld. Vanaf 1650 werden er in totaal ongeveer 400 000 tot slaaf gemaakte mensen gehaald uit Afrika en naar Suriname overgebracht. Ze werden gebrandmerkt met de initialen van de eigenaar.
Op de plantage gelden strenge regels. De eigenaar of de directeur is de absolute baas. Vaak woonde die niet op de plantage en had hij een directeur aangesteld die het bestuur had. Deze werd geassiteerd door de “blankofficier”, een witte opzichter. Die geeft weer opdrachten aan de “zwartofficier”, die ook wel basya wordt genoemd. De basya is zelf ook een slaaf, maar toch helpt hij mee de slaven te onderdrukken. Er zijn veldslaven die het zware werk doen, graven, sjouwen en suikerriet kappen. Huisslaven hebben iets lichter werk. Zij werken als kok, wasvrouw of bediende. Soms krijgen we een vertrouwensrelatie met hun eigenaar. Het komt echter ook voor dat een slavin seksueel misbruikt wordt door een eigenaar.

Suiker is het belangrijkste exportproduct van Suriname in de 17de eeuw. Het leven is zwaar voor slaven op suikerrietplantages. Bij het kappen van suikerriet en het koken van suiker ontstaan regelmatig ernstige ongelukken. In de 18de eeuw blijkt dat het land ook heel geschikt is om koffie te verbouwen. Koffie wordt dan het belangrijkste exportproduct. Voor de slaven maakt het niet veel uit, het werk blijft zwaar, al is het minder gevaarlijk. In de 19de eeuw groeit de export van katoen.

De slaven werden slecht behandeld op de plantages. Regelmatig verzetten slaven zich tegen hun lot. Ze lopen weg of komen in opstand. In Suriname konden de slaven wegvluchten naar de bossen. Dit wordt “marronnage” genoemd. Toch was het niet simpel om weg te lopen. Waar moest je naar teoe, hoe kwam je daar, wat kon je wel en niet eten in het bos? Vele Marrons kregen hulp van de indianen.

De aanvallen van de Marrons leverden de planters grote verliezen op. Er werden geregeld zogenaamde strafexpedities uitgezonden om het tegen hen op te nemen. Maar de troepen die werden ingezet om de Marrons te achtervolgen waren niet opgewassen tegen de moeilijke omstandigheden in de jungle. Uiteindelijk ging men zwarten opleiden en inzetten tegen de Marrons. Na 4 jaar dienst verkregen zij de vrijheid. Door hun volk werden ze gezien als verraders.

In Groot-Brittannië is een sterke anti-slavernijbeweging actief. Die lukt het in 1807 de handel in slaven door Britse kooplieden te laten verbieden. Nederland en andere Europese landen sluiten zich later aan. De strijd gaat door en in 1834 schaft Groot-Brittannië slavernij in zijn koloniën af. Frankrijk volgt in 1848. Suriname heeft dan twee “slaafvrije” buurlanden maar Nederland schaft slavernij pas af op 1 juli 1863.
Op 1 juli vieren Nederland, de Nederlandse Antillen en Suriname de afschaffing en herdenken ze het verleden. Deze dag wordt “Keti Koti” genoemd, dat betekent “verbroken ketenen”. Overal in Nederland zijn dan parades, festivals en debatten over het slavernijverleden.

Slavernij is nog niet uit de wereld verdwenen. Kinderhandjes maken kleding of verbrijzelen stenen. Volwassenen in Azië en elders werken onder erbarmelijke omstandigheden in fabrieken, mijnen en werkplaatsen. Jonge meisjes moeten vaak non-stop huishoudelijke taken verrichten of kindermeisje zijn. Zij hebben geen rechten en verdienen nauwelijks geld. Aan veel textielproducten, chocolade of diamanten kleeft ook nu nog slavenbloed. Ook is er mensenhandel, de moderne variant van slavenhandel. Vooral vrouwen worden bedreigd, mishandeld, misbruikt en gedwongen tot prostitutie.

In 1734 werd met de bouw van Fort Nieuw Amsterdam gestart op een strategisch belangrijk punt bij de samenvloeiing van de Suriname- en Commewijnerivier, vlak bij de Atlantische Oceaan. Het fort werd net als Fort Zeelandia gebouwd ter bescherming van de kolonisten en hun plantages.

Suriname was in the colonial ages an important colony from the Dutch, it lies also in the centre of the golden triangle of trade… Goods from Europe were transported to Guinea and the Ivory Coast of Africa, where they were changed for slaves, then the ships made a 20 day crossing over the Atlantic to the Caribbean region, roughly from Suriname and the Guyana’s to Mississippi in North America. Here the slaves were sold and exchanged for sugar, coffee and cacao that was transported to Europe.

The harsh conditions made that there was a continuous demand for cheap working forces coming from Africa. The local indians were mostly killed by all kinds of diseases coming from Europe, making them an unreliable source of cheap working powers. That is why they imported black people from overseas.
Each of these slave galleys had between 500 and 700 slaves aboard, simply transported as animals in the cargo decks. Most of these ships changed their interior to be able to transport as many slaves as possible.

Once on the plantations they had different jobs, the lucky ones received household work, but most of them had to labour outside on the plantation itself. The hard and often dangerous labour, harsh conditions and tropical diseases killed many workers, that caused the owners needed a constant import of fresh working forces. Once the slaves arrived there, they knew there was no way back…

A number of them escaped into the jungles, where they grouped themselves and attacked the plantations to get iron tools and weapons. These marrons, like they are called were a real pest for the plantation owners. They tried numerous things to get rid of them, but most failed.
First they hired soldiers to attack them, but these could not survive the jungles… They also created a corridor of guarding houses and a 10m wide path through the jungles to guard the plantations, this work was never finished and proved to be less effective than hoped. The best option were the Black Hunters, a squad trained from slaves, which had to hunt the escaped ones down. The promise of freedom after 5 years of service proved to be a good thing, nonetheless they were seen as traitors to their own kin.

When we visit plantation Peperpot not far from the city, most of this cruel past has simply faded away. The plantation now has a beautiful garden and it still houses a group of black people living there, but it feels a peaceful and nice location.
Especially the road through the plantation is a nice opportunity.